De bescherming van de consument bij pandovereenkomsten
WP 2013-03
De Pandwet zorgt voor een belangrijke modernisering van het zekerheidsrecht. In het oog springt vooral de mogelijkheid tot een inpandgeving van roerende goederen zonder dat tot een buitenbezitstelling dient te worden overgegaan. De vaststelling dat de totstandkoming van een pandovereenkomst niet langer de buitenbezitstelling vereist, brengt met zich mee dat het pand in de toekomst ook vaker als zekerheid zou kunnen worden gebruikt voor schulden die door consumenten worden aangegaan. Waar een wagen, een salon of een televisie door de consument de facto niet in pand kunnen worden gegeven indien de inpandgeving de buitenbezitstelling vereist van het betrokken goed, is een inpandgeving van duurzame consumptiegoederen wel denkbaar indien de buitenbezitstelling niet is vereist.
De wetgever heeft ervoor geopteerd om aan de pandgever die als een consument kan worden gekwalificeerd een bijzondere bescherming te bieden. Zo wordt bepaald dat een pandovereenkomst zonder buitenbezitstelling alleen schriftelijk kan worden gesloten, dat de waarde van de verpande goederen maximaal het dubbele mag bedragen van het gewaarborgde bedrag, dat bijhorigheden (zoals schadebedingen) slechts ten belope van 50% van de hoofdsom kunnen worden gewaarborgd, dat de pandhouder de goederen slechts kan laten verkopen door zich tot de rechter te wenden.
De doelstelling van deze bijdrage bestaat erin de verschillende regelen die strekken tot bescherming van de consument inhoudelijk nader te onderzoeken, alsook na te gaan hoe bepaalde van deze regelen zich verhouden tot een aantal bepalingen uit de Wet Consumentenkrediet (hierna WCK). Ook aan de invulling die de wetgever aan het consumentenbegrip heeft gegeven, wordt aandacht besteed.