Hans De Wulf

De implicaties van het wetboek van vennootschappen en verenigingen voor de opdrachten van de commissaris bij vennootschappen: enkele opmerkingen

WP 2019-01

Het Wetboek van Vennootschappen en Verenigingen beoogt zeker geen radicale omwenteling teweeg te brengen in de opdrachten van de commissaris, noch een andere dan de bestaande opdrachtverdeling tussen revisoren en andere economische beroepen. Toch kan men drie belangrijke nieuwe opdrachten voor de commissaris vaststellen: de beoordeling van het verslag dat het bestuur van een BV voortaan bij elke uitkering over de nieuwe zgn. liquiditeitstest zal moeten opstellen, de beoordeling van de cijfergegevens uit het verslag dat voortaan bij elke nieuwe uitgifte van aandelen verplicht zal zijn, en de tussenkomst bij inbrengen in nijverheid die nu bij de BV mogelijk worden. De eerste twee van die wijzigingen worden in deze bijdrage geanalyseerd, de inbreng van nijverheid zal op een andere bijdrage moeten wachten. Deze nieuwe tussenkomsten zullen de commissaris veel meer nieuw werk opleveren dan er verloren gaat door de afschaffing van de regeling van de quasi-inbreng in de BV (en dus ook van de tussenkomst van de commissaris). Daarnaast wordt kort stilgestaan bij de pogingen van de wetgever om de gebruikte bewoordingen bij de opdrachtomschrijvingen beter te laten aansluiten bij de concepten afkomstig uit de internationale normen (zoals ISAs en ISRE) en met name bij het onderscheid tussen beoordelingsopdrachten en controleopdrachten. Deze laatste soort ingreep is door de wetgever in overleg met het IBR doorgevoerd.